-
1 not to mention
-
2 incommunicado
adj. van de buitenwereld afgesloten, zonder communicatiemogelijkheid; in eenzaamheid afgesloten (v. gevangene); niet te bereikenincommunicado1[ ingkəmjoe:nikka:doo] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:————————incommunicado2〈 bijwoord〉 -
3 speaking terms
speaking terms♦voorbeelden:not be on speaking terms with someone • niet (meer) spreken tegen iemand, onenigheid met iemand hebben -
4 тебе не удастся с ним поговорить
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > тебе не удастся с ним поговорить
-
5 уж не говоря о...
part.gener. om niet te spreken van...Russisch-Nederlands Universal Dictionary > уж не говоря о...
-
6 aphasia
-
7 haw
interj. saf! (richtingsuitroep voor werkvee)--------n. bes van de haagdoorn (vrucht)--------v. niet ronduit sprekenhaw1[ ho:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 dierkunde〉 knipvlies ⇒ 〈 in het bijzonder〉 ontstoken knipvlies 〈 derde ooglid bij sommige dieren〉————————haw2〈 werkwoord〉————————haw31 hm ⇒ ahum, hem -
8 mention
n. vermelding--------v. vermelden; doen herinneren; een hint gevenmention1[ mensjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:make mention of • vermelden————————mention2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 did I hear my name mentioned? • hoorde ik mijn naam noemen?not to mention • om (nog maar) niet te spreken van -
9 not be on speaking terms with someone
not be on speaking terms with someoneniet (meer) spreken tegen iemand, onenigheid met iemand hebbenEnglish-Dutch dictionary > not be on speaking terms with someone
-
10 ROFLUTS
over de grond rollen van de lach en niet kunnen spreken (afk. op internet)ROFLUTS (Rolling On the Floor Laughing Unable To Speak) -
11 ankyloglossia
n. ankyloglossia, het niet kunnen spreken -
12 erbauen
-
13 geschweige
geschweige♦voorbeelden:¶ geschweige (denn) • laat staan, om maar niet te spreken van -
14 geschweige denn
laat staan, om maar niet te spreken van -
15 say
adv. hé, zeg, bij wijze v. spreken--------n. mening; gesproken woord; spreekrecht; woord--------v. zeggen; veronderstellen; van mening zijnsay1[ see] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉♦voorbeelden:he has the say about that matter • hij heeft het voor het zeggen in die zaak2 have/say one's say • zijn zegje zeggen/doen————————say21 zeggen ⇒ praten, vertellen♦voorbeelden:〈Brits-Engels; informeel〉 I say! • hé (zeg), zeg; je meent het!so to say • bij wijze van sprekenit's not for me to say • daar kan ik niet over beslissen/me niet over uitlatenI'd rather not say • ik laat me er liever niet over uita man, they say, of bad reputation • een man, (zo) zegt men, met een slechte reputatie〈 informeel〉 you don't say (so) • 't is niet waar!, ongelofelijk!→ dare dare/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)zeggen ⇒ uiten, (uit)spreken2 zeggen ⇒ vermelden, verkondigen3 zeggen ⇒ aanvoeren, te kennen geven4 zeggen ⇒ aannemen, veronderstellen5 aangeven ⇒ tonen, zeggen♦voorbeelden:1 say grace/one's prayers • dank zeggen, biddensay one's lesson • zijn les opzeggenI dare say that • het zou zelfs heel goed kunnen datsay no more! • geen woord meer!; praat er mij niet van!; dat zegt al genoeg!to say nothing of • om nog maar te zwijgen oversay to oneself • bij zichzelf denkenI've something to say to you • ik moet je iets vertellen〈 vaak schertsend〉 as they say • zoals men zegt/dat noemt, zoals dat heetwho shall I say, sir? • wie kan ik zeggen dat er is, meneer?that is to say • met andere woorden, dat wil zeggen, tenminsteto say the least • op zijn zachtst uitgedruktshe is said to be very rich • men zegt dat ze heel rijk is, ze zou heel rijk zijnit is said/they say • men zegt/ze zeggenit says on the bottle • op de fles staatit says here that • hier staat dat3 what have you to say for yourself? • wat heb je ter verdediging aan te voeren?let's do it together, what do you say? • laten we het samen doen, wat zou je daarvan zeggen/vinden?what do you say to this? • wat zou je hiervan vinden/zeggen?4 let's say, shall we say • laten we zeggen/aannemensay it were true • aangenomen/stel dat het waar issay seven a.m. • laten we zeggen/pakweg zeven uur ('s ochtends)5 what time does your watch say? • hoe laat is het op jouw horloge?¶ when all is said and done • alles bij elkaar genomen, al met alno sooner said than done • zo gezegd, zo gedaanit goes without saying • het spreekt vanzelf〈 informeel〉 I'll say, you can say that again, 〈 Amerikaans-Engels〉you said it • zeg dat wel, daar zeg je zo iets, en of!say when • zeg het als 't genoeg is -
16 Wort
Wort1〈o.; Wort(e)s, Wörter〉♦voorbeelden:ein Wort mit vier Buchstaben • een woord van vier letters————————Wort2〈o.; Wort(e)s, Worte〉♦voorbeelden:zwischen ihnen ist kein böses Wort gefallen • zij hebben geen woorden gehadjemandem böse Worte geben • op iemand scheldenmit dürren Worten • in nuchtere bewoordingenein ernstes Wort mit jemandem sprechen • een hartig woordje met iemand sprekendas große Wort führen • het hoogste woord voerengroße Worte machen • holle frasen verkopenein gutes Wort für jemanden einlegen • een goed woordje voor iemand doenleere Worte • holle frasenein offenes Wort reden, sagen • openhartig sprekendas rechte Wort zur rechten Zeit • een woord op zijn passchöne Worte machen • veel kletsen en weinig doenviele Worte machen • omstandig, breedvoerig sprekendaran ist kein wahres Wort • daar is geen woord van waarjemandem das Wort abschneiden • iemand in de rede vallenjemandem das Wort entziehen • iemand het woord ontnemendas Wort ergreifen, nehmen • het woord nemenjemandem fehlen die Worte • iemand weet niet wat te zeggenein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het (tot) het anderehast du Worte?, hat der Mensch Worte? • niet te geloven!er will es nicht Wort haben • hij wil het niet wetenso rede doch ein Wort! • zeg dan toch wat!jemandem das Wort reden • voor iemand opkomendarüber braucht man kein Wort zu verlieren • daaraan hoef je geen woord vuil te makenkein Wort weiter! • hou er maar over op!ich weiß kein Wort davon • ik weet er niets vanauf ein Wort! • kan ik u heel even spreken?auf jemandes Wort(e) hören • naar iemand(s raad) luisterenaufs Wort gehorchen • meteen, onvoorwaardelijk gehoorzamenjemandem das Wort aus dem Mund nehmen • iemand de woorden uit de mond halenein Wort viel im Munde führen • een woord veel gebruikeneinem das Wort im Munde (her)umdrehen • iemands woorden (opzettelijk) verdraaienin Worten • voluit, zegge, in lettersin Wort und Bild, Schrift • in woord en beeld, geschriftetwas in Worte fassen, kleiden • iets onder woorden brengen, verwoordenjemandem ins Wort fallen • iemand in de rede vallenmit einem Wort • in één woordmit anderen Worten • met andere woordenzu Worte kommen • aan het woord komensich zu Wort melden • het woord vragen————————Wort3〈o.; Wort(e)s〉1 (ere)woord, belofte♦voorbeelden:sein Wort halten • zijn woord houdensein Wort zurücknehmen • zijn belofte terugnemenauf jemandes Wort • op iemands (ere)woordjemanden beim Wort nehmen • iemand aan zijn woord houdenbei jemandem im Wort sein • aan iemand zijn woord gegeven hebbenein Mann von Wort • een man van zijn woord -
17 parler
parler1 [paarlee]〈m.〉————————parler2 [paarlee]♦voorbeelden:1 parler pour ne rien dire • maar wat praten, leuterensavoir ce que parler veut dire • aan een half woord genoeg hebbenparler à tort et à travers • maar doorpraten, doorratelenparler crûment • geen blad voor de mond nemengénéralement parlant • in het algemeen (gesproken)parler mal de qn. • kwaad over iemand sprekenqu'on ne m'en parle plus • ik wil er niets meer over horenn'en parlons plus • zand erovervoilà qui est parler • zo mag ik het horen!parler à qn. • met, tegen iemand pratenparler à l'oreille de qn. • tegen iemand fluisterentrouver à qui parler • ondervinden, merken wie men tegenover zich heefton parle sans cesse d' intégrité • men heeft het steeds over integriteitles faits parlent d' eux-mêmes • de feiten spreken voor zichzelfparlez-moi de cela • praat me daar niet van〈 informeel〉 de quoi ça parle, ce livre? • waar gaat dat boek over?sans parler de • om nog maar te zwijgen vanil parlait de partir pour les Etats-Unis • er was sprake van dat hij naar Amerika zou gaanparler pour qn. • voor iemand pleiten〈 informeel〉 tu parles • het mocht wat, reken maar, schei uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreken♦voorbeelden:parler le français • Frans kunnen spreken1 met elkaar, in zichzelf pratenv1) spreken (over), praten (over)2) bieden [kaarten] -
18 talk
n. gesprek; lezing--------v. spreken, praten; zich uitdrukkentalk1[ to:k]2 gesprek♦voorbeelden:1 gepraat♦voorbeelden:4 there is talk of • er is sprake van (dat), het gerucht gaat dat→ tall tall/————————talk2♦voorbeelden:do the talking • het woord voerentalk away for hours • urenlang pratentalk round something • ergens omheen draaien/praten2 people will talk • er zal geroddeld worden, er wordt nu eenmaal geroddeld→ talk about talk about/, talk at talk at/, talk back talk back/, talk down talk down/, talk of talk of/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreken (over) ⇒ discussiëren over, bespreken♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 talk someone's head/ 〈Amerikaans-Engels; slang〉 ear off • iemand de oren van het hoofd pratentalk one's way out of something • zich ergens uitpratentalk oneself hoarse • praten tot men hees is¶ talk someone round (to something) • iemand ompraten/overhalen (tot iets)talk someone into (doing) something • iemand overhalen iets te doentalk oneself into a job • door overredingskracht een baan krijgentalk someone out of (doing) something • iemand iets uit het hoofd praten -
19 dumb
adj. stom (spreekt niet), zwijgt; dom--------n. stom (niet kunnen/willen spreken); zwijgzamen--------v. doen verstommem; iemand sprakeloos maken1 stom ⇒ niet kunnen/willen spreken, zwijgzaam2 dom ⇒ stom, suf♦voorbeelden:1 to be struck dumb • met stomheid geslagen zijn, sprakeloos zijnthe dumb • de stommen -
20 voir
voir [vwaar]1 zien♦voorbeelden:il voit trouble • het schemert hem, alles danst hem voor de ogenon ne voit pas à dix pas • je kunt geen hand voor ogen zienne voir que par les yeux de qn. • blindelings op iemands oordeel afgaanje n'y vois goutte • ik zie niets2 il va voir à nous loger • hij zal zien, proberen ons ergens onder te brengenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zien ⇒ getuige zijn van, beleven, meemaken2 bezoeken ⇒ opzoeken, bezichtigen3 ontmoeten ⇒ zien, spreken met, omgaan met4 (in)zien ⇒ constateren, ondervinden5 bekijken ⇒ nagaan, zien6 bezien ⇒ beoordelen, beschouwen7 voor zich zien ⇒ zich een voorstelling maken van, begrijpen♦voorbeelden:vous m'en voyez ravi • ik ben er verrukt vanse faire voir • zich vertonen, zich laten zienvoir venir qn. • iemand doorhebbenen voir (de belles, de toutes les couleurs) • heel wat narigheid meemakenen avoir vu bien d'autres • nog wel wat anders meegemaakt hebbenen faire voir à qn. • iemand het leven zuur makenon aura tout vu • dat is het toppuntje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens in mijn plaats willen zienregarder qn. sans le voir • door iemand heen kijkenil faut voir venir • we moeten afwachtenaller voir qn. • iemand opzoekenje ne peux pas le voir • ik kan hem niet uitstaanje ne le vois plus • ik heb het contact met hem verbroken3 pourrais-je voir le patron? • zou ik de baas kunnen spreken?allez voir là-bas si j'y suis • hoepel op, laat me met rustvoyons! • kom aan!c'est à voir • dat staat te bezienne voir que l'argent • alleen maar oog voor het geld hebbenvoir les choses en noir • een pessimistische kijk hebbenje ne le vois pas en médecin • ik zie geen dokter in hemvoir qn. en bienfaiteur • iemand als zijn weldoener zien¶ essaie voir • probeer het maar, als je durftje vois • ik begrijp hetn'avoir rien à voir dans, avec une affaire • niets te maken hebben met een zaakcela n'a pas grand-chose à voir avec mes idées • dat heeft niet veel te maken met mijn ideeënessaie un peu pour voir! • probeer maar eens als je durft!cela n'a rien à voir • dat heeft er niets mee te maken♦voorbeelden:elle s'est vu refuser l'entrée • men heeft haar de toegang geweigerd→ nez1. v1) zien2) bezoeken3) ontmoeten4) inzien, constateren5) bekijken6) bezien7) begrijpen2. se voirv2) zich zien3) gebeuren5) elkaar zien
См. также в других словарях:
Grammaire néerlandaise — le contexte de l article peut être trouvé dans les articles suivants : Grammaire et Néerlandais. Sommaire 1 Morphologie 1.1 Le déterminant 1.2 L article 1.2.1 Het ou … Wikipédia en Français
Grammaire Néerlandaise — le contexte de l article peut être trouvé dans les articles suivants : Grammaire et Néerlandais. Sommaire 1 Morphologie 1.1 Le déterminant 1.2 L article 1.2.1 … Wikipédia en Français
Grammaire neerlandaise — Grammaire néerlandaise le contexte de l article peut être trouvé dans les articles suivants : Grammaire et Néerlandais. Sommaire 1 Morphologie 1.1 Le déterminant 1.2 L article 1.2.1 … Wikipédia en Français
Zeit — 1. Ach, du lewe Tît, hadd öck doch gefrît, wär öck rusch e Wiew geworde. – Frischbier, 4158. 2. Abgeredet vor der Zeit, bringt nachher keinen Streit. – Masson, 362. 3. All mit der Tit kumt Jan in t Wamms un Grêt in n Rock. – Lohrengel, I, 27;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Liebe — 1. Ade, Lieb , ich kann nicht weine, verlier ich dich, ich weiss noch eine. Auch in der Form: Adieu Lieb, ich kan nit weinen, wilt du nit, ich weiss schon einen. (Chaos, 60.) »Wenn dir dein Liebchen untreu war, musst du dich nur nicht gleich… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wort — 1. A guids Woat pfint a guids Oat. (Steiermark.) – Firmenich, II, 767, 73. 2. A güt Wort bringt a güte Äntver (Antwort). (Warschau. Jüd. deutsch.) Freundliches Entgegenkommen gewinnt die Herzen. 3. Allen Worten ist nicht zu glauben. – Henisch,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tandernaken — Tandernaken, al op den Rijn (également orthographié : T Andernaken, al op den Rijn) est une chanson en (moyen )néerlandais jadis très populaire sur deux filles épiées par l amant de l une d’elles, écoutant à distance la conversation sur… … Wikipédia en Français
Wolf — 1. Alten Wolf reiten Krähen. – Eiselein, 647. 2. Alten Wolf verspotten die Hunde. – Schlechta, 362. 3. Als der Wolf predigte, hatte er Gänse zu Zuhörern. 4. Als der Wolff in der Grube lag, wollt er ein heiliger Mönch werden. – Mathesy, 108a. 5.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon